REGELGEVING BRL 6000-21 certificaat
Vanaf 1 oktober 2014 geldt een certificatie plicht voor bodem gebonden warmtepomp installaties
Alleen een gecertificeerd bedrijf mag een installatie maken met een bodem gebonden warmtepomp (energie uit de bodem), dat geldt zowel voor het ondergrondse- als bovengrondse deel van deze installatie !
De opdrachtgever is verantwoordelijk voor dit feit. U als 'particulier' dient er dus van overtuigd te zijn dat uw installatie door een gecertificeerd bedrijf wordt aangelegd.
Voor een lucht/water installatie is er (nog) geen certificering plicht.
Om ‘wildgroei’ tegen te gaan en ervoor te zorgen dat systemen efficiënter functioneren door goed ontwerp en onderhoud, heeft de overheid de AMvB Bodemenergie opgesteld. Daarin is een erkenningsplicht opgenomen voor iedereen die bodem-energiesystemen ontwerpt, installeert of beheert. Als eigenaar/beheerder bent u verantwoordelijk voor het uitvoeren van werkzaamheden die dit waarborgen. Voor het beheer van het bovengrondse deel heeft de beheerder een BRL 6000-21-certificaat nodig. Voor het ondergrondse deel is de BRL 11000 ontwikkeld. Ook wordt geëist dat werkzaamheden worden uitgevoerd door gediplomeerde medewerkers. De eigenaar van het systeem kan er voor kiezen zelf gecertificeerd te worden of het beheer uit te besteden aan een certificaathouder.
De Bodemenergie Erkenningsregeling is dus opgenomen in de AMvB Bodemenergie. "Het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een bodemenergiesysteem vindt plaats overeenkomstig de daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocumenten door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit". Men dient dus aantoonbare kennis te krijgen/hebben op het gebeid van bodemenergiesystemen Het betreft hier werkzaamheden die behoren tot de categorieën: ontwerpen, installeren, beheren, onderhouden en buiten werking stellen van bodemenergiesystemen .
Onderdeel van de certificering is ook dat bij een 'bodem energie warmtepomp installatie' gemonteerd in een kantoor, loods, werkplaats, school, sporthal enz. verplicht is om de onttrokken energie en de afgegeven energie te monitoren / meten en registreren. En dit ongeacht het vermogen van de warmtepomp! Een verschil wat met betrekking tot vermogen hier wel gemaakt wordt: Boven de 70 kW moeten de gemeten resultaten jaarlijks verplicht worden ingediend, onder de 70 kW hoeven ze niet jaarlijks te worden opgestuurd maar moeten ze wel, met betrekking tot de laatste 10 jaar, beschikbaar zijn op aanvraag. Bij een woning is, tot 70 kW deze energie meting niet verplicht. De certificering echter wel. Er is dus een verschil tussen woning- en utiliteitsgebouwen.
Certificering maakt dus onderscheid tussen kleine en grote warmtepompsystemen
De certificering geldt voor alle bedrijven die bodemenergiesystemen ontwerpen, installeren en/of beheren en onderhouden. Dit betekent in de praktijk dat elk bedrijf dat deze activiteiten wil blijven uitvoeren dient te beschikken over een erkenning van de overheidsinstantie Bodem+. Voor het verkrijgen van die erkenning heeft het bedrijf één of meerdere certificaten nodig. Dit is afhankelijk van het soort werkzaamheden die worden uitgevoerd.
Deze verplichte certificering geldt niet alleen voor het adviesbureau die het systeem ontwerpt of het boorbedrijf dat het ondergrondse deel realiseert. Ook het installatiebedrijf dat voor de uitvoering verantwoordelijk is, zal hiervoor moeten zijn gecertificeerd.
Vanwege de verplichte certificering volgens de AMvB bodemenergie wordt er in de BRL 6000-21 onderscheid gemaakt tussen kleine (deel 1A) en grote warmtepompsystemen (deel 1B). Beide met de bodem als bron. De kleine systemen zijn individuele warmtepompsystemen voor woningen. Installatiebedrijven die alleen kleine warmtepompen aanleggen, kunnen zich beperken tot de eisen zoals die zijn vastgelegd in BRL 6000-21 Individuele Woninginstallaties (deel 1A). Het bijbehorende diploma kan worden gehaald door het Cito-examen Warmtepompen voor Individuele woningen af te leggen.
Voor bedrijven die alle systemen, woningbouw en utiliteit, moeten kunnen realiseren, gelden voor het bovengrondse deel van de bodemenergiesystemen de algemene kwaliteitseisen zoals vastgelegd in de BRL 6000-21 (deel 1B). Voor wat betreft het ondergrondse deel dat voor bodemenergiesystemen van toepassing is, zijn de algemene kwaliteitseisen vastgelegd in de BRL SIKB 11000.
Kortom, de installatiebedrijven die alleen kleine systemen realiseren, moeten weliswaar worden gecertificeerd, maar hoeven niet de uitgebreide certificering te hebben. Bedrijven die grote systemen realiseren moeten wel die uitgebreide certificering hebben.
Onderdeel van de certificering is dat bedrijven moeten kunnen aantonen dat de medewerkers die voor de betreffende werkzaamheden verantwoordelijk zijn ook alle hiervoor noodzakelijke kennis in huis hebben. Dit kan in de praktijk gemakkelijk worden aangetoond ingeval men beschikt over het betreffende diploma. In de BRL staat aangegeven welke diploma’s vereist zijn.
Opleidingen en diploma’s
Voor het bovengrondse deel van het bodemenergiesysteem geldt voor de vakbekwaamheid op het niveau van de BRL 6000-21 deel 1A het diploma Ontwerpen van individuele warmtepompsystemen voor woningen.
De cursus die opleidt voor dit diploma wordt gegeven door de Warmtepomp Academy (zie www.warmtepomp-academy.nl)
Voor het aantonen van de vakbekwaamheid voor zowel de kleine als grote warmtepompsystemen (bovengrondse installaties) geldt de vakbekwaamheid op het niveau van de BRL 6000-21 (deel 1B; woningbouw en utiliteit). Hierbij dient men minimaal te beschikken over het diploma Basiscursus Vakmanschap Bodemenergie (cursus B) én het diploma van onderdeel C (Specialisatie Bovengrondse systemen). De opleidingen voor deze examens als ook voor de specialisaties voor het ondergrondse deel van het bodemenergiesysteem, worden gegeven door BodemenergieNL (zie www.bodemenergieNL.nl).
De examens die dienen als ondergrond voor de certificering van zowel kleine als grote systemen worden allen door het Cito afgenomen. Voor nadere informatie zie: www.cito.nl/bedrijven/examens.
EPBD
De Energy Performance of Buildings Directive (EPBD) is het Europese kader voor de regelgeving over het energiegebruik in gebouwen. De lidstaten van de EU vertalen dit kader in nationale regelgeving. De EPBD heeft een lange voorgeschiedenis. In 2002 werd de eerste versie gepubliceerd, overigens mede geïnspireerd op de Nederlandse EPC. De EPBD bepaalde dat alle lidstaten van de EU een eis moesten stellen aan de energieprestatie van nieuwe gebouwen en dat alle gebouwen (bestaand en nieuw) moesten worden geclassificeerd. Na de eerste versie werd in 2010 de EPBD-recast gepubliceerd. Hierin stelde de Europese Commissie dat het energiegebruik van gebouwen voortaan wordt uitgedrukt in kWh/m2, ook warmte.
Bijna energieneutraal na 2020
Bovendien werd vastgesteld dat in alle lidstaten na 2020, voor alle nieuwe gebouwen het energiegebruik zou moeten dalen tot (bijna) energieneutraal. Als uitwerking werd later door het Europese standaardisatiebureau CEN een uitgebreide set van nieuwe rekenregels gepresenteerd.
EPBD III
Op 10 juli 2018 heeft de Europese Commissie de herziene EPBD III vastgesteld. Deze richtlijn heeft als doel om de energie-efficiëntie van gebouwen verder te verbeteren. De richtlijn is op 10 maart 2020 geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving. De EPBD III omvat nieuwe systeemeisen voor technische bouwsystemen, nieuwe keuringsverplichtingen voor verwarmings- en airconditioningssystemen (voornamelijk voor de u-bouw) en richtlijnen voor laadinfrastructuur voor elektrische auto’s.
NTA 8800 / BENG
Een deel van de EPBD-recast is in Nederland uitgewerkt in de Nederlands Technische Afspraak (NTA 8800). In de NTA 8800 is de bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen vastgelegd. Op 1 januari 2021 is de NTA 8800 in werking getreden. Een prestatieberekening conform de NTA 8800 is verplicht bij de aanvraag van een Omgevingsvergunning. Het gaat hierbij dus alleen om nieuwbouw. De energieprestatie wordt uitgedrukt in drie indicatoren: de behoefte aan energie voor verwarmen en koelen, het primair (fossiele) energiegebruik en het aandeel hernieuwbare energie. Deze indicatoren zijn beter bekend onder de aanduidingen BENG 1, 2 en 3. In de bouwregelgeving zijn aan de indicatoren eisen verbonden. Met het van kracht worden van de drie BENG-eisen is de EPC vervallen. Een Omgevingsvergunning mag alleen worden verleend als uit berekening blijkt dat een gebouw aan de eisen voldoet.
Installateurs hebben in de praktijk vooral te maken met de eisen voor BENG 2 (efficiënte installaties voor verwarming, warm water en ventilatie) en BENG 3 (gebruik van zonne-energie en omgevingswarmte). Maar een belangrijk kenmerk van BENG is dat alle indicatoren op elkaar van invloed zijn. Door deze samenhang is het belangrijk dat ontwerper, aannemer en installateur aan de voorkant van het proces de juiste keuzes maken.
Systeemeisen voor technische bouwsystemen
De systeemeisen voor technische bouwsystemen en de eisen aan inregelen en instelbaarheid uit de EPBD III, zijn uitgewerkt in het Bouwbesluit. Om precies te zijn in hoofdstuk 6, artikel 6.55. Dit artikel is sinds april 2020 van kracht. Hierin is een bovengrens vastgesteld voor de waarde van de energieprestatie van technische systemen voor onder andere verwarming en koeling. De waarde voor de energieprestatie is gedefinieerd als het primaire energiegebruik gedeeld door de energiebehoefte. Hoe hoger de waarde voor de energieprestatie, hoe lager het rendement.
De maximale energieprestatie voor verwarming is bijvoorbeeld gesteld op 1,31. Dat wil dus zeggen dat 1 kWh nuttig te gebruiken warmte niet meer dan 1,31 kWh primair (fossiele) energie mag kosten. Met deze grenswaarde ligt de lat overigens niet bijzonder hoog. Centrale verwarming op basis van een gebruikelijke HR107-ketel is in de meeste gevallen goed genoeg. Dat geldt ook voor warmtepompen en zonne-combi’s. Een systeem met een elektrische cv-ketel in plaats van een hr-ketel voldoet echter niet.
Systeem
Met ‘systeem’ doelt de wetgever op het geheel van opwekking, distributie en afgifte. Als het gaat om losse toestellen, zoals IR-panelen die afzonderlijk van elkaar thermostatisch worden geregeld, is er geen sprake van een systeem en zijn de systeemeisen dus ook niet van toepassing.
De systeemeisen gelden niet alleen bij nieuwbouw (zoals de NTA 8800), maar ook bij verandering van een installatie in de bestaande bouw. Bijvoorbeeld als in een woning een cv-ketel wordt vervangen door een warmtepomp.
Een technisch bouwsysteem moet adequaat zijn gedimensioneerd, geïnstalleerd en ingeregeld. Het systeem moet bovendien door de bewoner per verblijfsruimte instelbaar zijn. Wat dus niet meer is toegestaan, is een systeem met een centrale woonkamerthermostaat en verder alleen open-dichtknoppen op de radiatoren. Adequaat dimensioneren betekent dat de capaciteit van een systeem zodanig wordt gekozen dat het goed en met een optimaal rendement functioneert bij gemiddelde gebruiksomstandigheden.
Het energielabel 2021 controleert BENG 2.
Volgend op de eerste EPBD is in Nederland de labelsystematiek voor woningen ontwikkeld. Het doel daarvan is om de bewoner objectief te informeren over de energieprestatie van zijn of haar woning. Sinds 2008 is dit label verplicht bij verkoop of verhuur van een woning, zowel nieuwbouw als bestaande bouw. Tot nu toe is die plicht, zeker bij overdracht van bestaande woningen, slechts mondjesmaat nageleefd. Met de invoering van de NTA 8800 wordt dat anders. De handhaving wordt strenger en de labelsystematiek is vernieuwd. Bij nieuwe woningen wordt het energielabel met een voorlopige status afgegeven op basis van de vergunningaanvraag. Daarbij correleert de labelklasse met de waarde van BENG 2. Na oplevering wordt de woning opgenomen door een gediplomeerde EP-adviseur. Dan wordt op basis van de werkelijk gerealiseerde situatie een definitief label afgegeven.
Energieprestatie bestaande woning
Voor installateurs is het belangrijk om bij componenten die niet meer te zien zijn, bewijsmateriaal wordt aangeleverd. Dat geldt met name voor isolatie, maar wellicht ook voor installatieonderdelen. In een bestaande woning wordt de energieprestatie eveneens door een gediplomeerde EP-adviseur vastgelegd. Voor elementen die niet zichtbaar zijn en waarvan geen foto’s, facturen of andere bewijsstukken bestaan, wordt dan uitgegaan van forfaitaire waarden.
Het is overigens belangrijk te beseffen dat een energielabel een communicatie-instrument is. Het is wettelijk verplicht dat het energielabel bij transactie aanwezig is. De wetgever stelt geen eis aan de hoogte van het label.
Lente-akkoord en RVO
Veel vragen van bouwpartijen over BENG en het nieuwe energielabel zijn beantwoord op de website van het Lente-akkoord. De systeemeisen voor technische bouwsystemen uit EPBD III zijn toegelicht op de site van RVO.
Links m.b.t. deze: